Droesem rust in de hersenkwab.
L’ homme controlée, Pineut Pinot.
Week na week verhard verhard.
Als tegenstellingen overeenkomstig zijn.
Niets de bekende plaats meer heeft.
Als muziek druipt uit een verkouden trompet.
Het zijn die spinsels zonder kop en staart
met 13.000 poten,
in elk echter een glas gemberbier
met daarop zogend schuim als zog
van een nieuwe moeder.
Een verdwaalde moederkoek, die ligt als worstjes
opgedeeld naast blokken kaas en bitterbal.
Het is niet de wereld van
mannen met kalende hoofden,
die biljarten met hun knar als keu,
bal tegen bal,
omgeven door biefstuklachende vrinden.
“Hear hear zo gaat goed ie goed amice.”
Blauw krijt op krijtpakken met revers als vleugels
waarmee niet op te stijgen valt.
Mannen gevangen tussen duidelijke lijnen,
verdikt door pretenties van 33 kilojoule per aandeel.
Ze hebben te bruine koppen en weten niet
dat het zonnestront is, uitgescheten pindanoten.
Armoedig stel zonder kleurrijke rijkdom.
Nooit zien zij de groene invalide koeien,
strompelend door de Kalverstraat
met rode regenpakbroeken, likkend aan hun ijsjes.
Er is geen oog voor verdwazing door verbazing,
alleen oog voor de heilige drie-eenheid van nu
waar ritmisch in te rijden valt: vrouw, vriendin en auto.
De twee- en vierkleppers van de hedendaagse mannensoort.