Nu mijn hand zoveel later schrijft, luidt de kerkklok
het geluid reist vanuit onze oude stad de vrijheid in
Naar een plaats waar niemand zich verstopt of ooit verging
Tot voorbij de horizon vanzelf én sprekend zonder wrok
Maar in het verre kaarslicht flakkert jouw verhaal
Hij belicht in ongeloof een bizarre geschiedenis
Toen het straatbeeld werd verscheurd door macht
Als opspattend steen, het einde koersloos werd afgewacht
Afscheid van het bovenleven en diens gemis
Maar in de duisternis fluistert jouw adem
Hij leidt mij zacht door de lange nacht
De boven- en onderwereld lijden onder dagen, weken
Een tijd waarover jij en ik en wijzers nu spreken
Opdat vergeving vermag en pijn verzacht
Maar door het granaatgeraas voel ik je angst
Ik hoor het bange tellen van je uren
Waarin onze honger voelbaar groeit
De geest en lijf gespannen en vermoeid
Centraal eene vraag: hoe lang gaat dit nog duren?
In Witte K wordt de zwarte stilte en Doesburg’s lot gedeeld
Duizenden geluiden slaan in onze kelderkrocht
In de onderwereld ontstaat soms leven, de glimp van licht
Vrouwen tonen moed en brengen evenwicht
In jullie armen lag ons lot dat het einde verzocht
Maar ik ben bang dat het daglicht je onzichtbaar maakt als je gaat…
Boze bovenwereld, waar ik -op straffe des doods- niet mag zijn
Waar jij zoekt vóór de avondklok naar hoop
En hoort aan de grens van onze oude stad het verloop
Met de toorn van Hades en zijn verwoestend venijn
In het middaglicht sterft het klokgeluid
Maar zij herrees ieders geluid, tijd en toren, ooit bezweken
De klok als echo van een nieuwe werkelijkheid
Jouw beschermende armen bewegen als wijzers van tijd
Als kracht van vrouwen in onze verwoeste weken